Sprietjes. Droge grijsbruine sprietjes, meer is er niet te zien. Het bordeaurode fluele gordijntje hangt half voor het raam. Tevergeefs probeer ik de beslagen ruit nog eens schoon te vegen, zodat ik toch zeker niks mis van deze eindeloze vlakten met ‘kale winderige niksigheid’. Met de walmen van een klotsende wc en en het nummer I’m a barby girl op repeat, tuffen we door Zuid-Patagonië. Om erger te voorkomen, hangt in de bus een gekreukeld A4’tje: ‘Geachte passagier, houd je schoenen aan alsjeblieft!’

Van een cultureshock heb ik doorgaans niet zo’n last. Maar momenteel ben ik herstellende van de ‘natureshock’ die ik ergens halverwege de Argentijnse Pampa heb opgelopen. Na Buenos Aires (met het bloemenstalletje op de hoek als enige ‘natuur’ die in de wijde omtrek te vinden is) kreeg ik tijdens mijn tocht door Argentinië een overdosis. Zelfs ‘veilig’ achter een beslagen busraampje was uitwerking van zoveel natuur bedwelmend. Van het uiterste zuiden naar het hoge noorden van het land: 3600 kilometer. Ondanks de busritten van gemiddeld zo’n tweeëntwintig uur ben ik nooit aan het landschap gewend geraakt. Ook niet aan de wc-lucht en de muzieksmaak van de buschauffeurs.
Met mijn neus tegen de ruit probeer ik meer ‘niks’ te zien. Ik ben jaloers op de condor die hoog boven ons zweeft, het landschap vanuit een andere hoek kan waarnemen en ongetwijfeld ‘helemaal niks’ ziet. Om de paar uur passeren we een skeletje van een Nandu, de Argentijnse variant op de struisvogel.

Om een tragisch lot als dat van de struisvogels af te wenden, zijn overal langs de weg altaartjes ingericht. De groote verschilt, van formaatje vogelhuis tot een heus tuinhuisje. Maar allen zijn ter ere van Gaucho Gil, een cowboy die het volgens de legende in de achtiende eeuw opnam voor de armen. Inmiddels is Gil meer een heilige dan een cowboy. En specifiek de beschermheilige van de reizigers. Altaartjes zijn met rode vlaggetjes versierd, voorzien van kleine briefjes, bloemetjes en bedankjes van degene die heelhuids op hun bestemming zijn gearriveerd.
Plotseling is het landschap niet meer vlak maar gevuld met hoge bergen, grijs, grillig en grauw. Ik kijk in de afgrond en denk aan Gaucho Gil. Helderblauwe meren doen een poging om het landschap iets lieflijks te geven. Tevergeefs. De ijzigheid die ze uitstralen, weerspiegelt hun oorsprong: de eeuwenoude gletsjers die dit gebied nog altijd domineren.

Pas halverwege Argentinië wordt de natuur iets milder. Een vaag groene gloed trekt over de heuvels. Langzaam komen er weer bomen in beeld. Het kille helderblauw wordt vervangen door dieprood, groen en geel. De herfstzon projecteert de kleuren op de grijze bergen, die daarmee hun ijzeren greep op het landschap verliezen.
Niet veel later zijn ze enkel nog vaag te onderscheiden aan de horizon. Eindeloze wijngaarden maken nu de dienst uit. Vanuit de berm staren lama’s ons na. Jaloers staar ik terug. Het is vast fijn, een lama te zijn. Altijd wollig, warm, en beter nog: altijd het recht om iemand in het gezicht te spugen wanneer je dat nodig acht. Als ik een lama was geweest, dan was de snurkende Argentijn in de stoel naast mij beslist niet veilig.

Na een paar uur ben ik van dit gesnurk zo prikkelbaar als de cactussen die het noorden van Argentinië opvullen: plantjes met stekels ter groote van een breinaald. Bovendien boomhoog, dus zeker niet te verwarren met de Nederlandse ‘vensterbankcactus’. Navigeren door dit cactusbos blijkt een uitdaging: de stekels wijzen allemaal een andere kant op. Met wat schrammetjes ben ik er vanaf gekomen, dank aan Gaucho Gil.

Eenmaal weer veilig met m’n neus tegen het beslagen busraampje (dit keer voorzien van een blauw gerafeld gordijntje) neem ik alles in me op. De weg zigzagt naar Chili, ik zigzag mee. Dwars door de Andes waar de besneeuwde toppen letterlijk en figuurlijk adembenemend zijn. Iedere haarspeldbocht klimmen we een beetje hoger. De vijfentwintigste haarspeld blijkt een venijnige. Een doffe knal en een zucht. Even hapert de bus, maar pruttelt dan weer stug voort. Mijn lunch is aan de lage luchtdruk bezweken: de zak is ontploft en de chips ligt verspreid in het gangpad.

Tegen zonsondergang draperen roze wolken zich als kleverige suikerspinnen rond de bergen. Die zijn niet langer grijs, maar groen, roze, paars en rood. En dan, in het schemerduister zie ik hem staan. Langzaam rijdt de bus er voorbij. Vol verbazing kijk ik achterom: niet te onderscheiden van het origineel. Het origineel thuis in Nederland in de achtertuin: een doodgewone populier.

Net op tijd. Bijna was ik aan een overdosis bijzondere natuur bezweken. Ik denk dat Gaucho Gil hem zelf heeft geplant.

 

Een tijd lang schreef ik reisverhalen voor mijn eigen reisblog. Daar verscheen ook dit verhaal.

Een doodgewone populier
Getagd op: